|
|
|
|
>> keer terug
naar de soortenlijst cerambycidae
>> keer terug naar de 'boktorren-pagina'
|
De studie van Ann Muylaert
(1984) in getallen omgezet. |
Muylaerts
studie als vertrekpunt. In
1984 verscheen de studie 'Fauna van België. Boktorren
(Cerambycidae).' van Ann Muylaert (KBIN). Dit is het enige
werk dat ons zicht geeft op de verspreiding van de boktorren in
Limburg. Onderstaande grafieken zijn een weergave van Muylaert's
verspreidingsgegevens. De verspreidingskaarten werden tot cijfergegevens
verwerkt. Dit geeft de situatie weer in Limburg tot 1984 (jaartal
laatste notatie in Muylaert's werk).
Legenda:
number of Cerambycid species in (totB) Belgium, (totL)Limburg
and the Limburg regions (V) Voeren, (L) Lime region /
Leemstreek
and (K) Kempen.
Als we de provincie verder opdelen in regio's kunnen we zien dat
het soortaantal relatief gelijk verdeeld is met de meeste soortvariatie
in de Kempen en de kleinste in de Voerstreek. Anderzijds telt
de Voerstreek slechts twee waarnemingshokken (10km-hokken) waardoor
het potentieel van deze regio verhoudingsgewijs sterk toeneemt.
Voeren telt op deze wijze de grootste soortenrijkdom op de kleinste
oppervlakte. De Leemstreek geeft een overlapping tussen de soorten
in de Kempen en in Voeren.
|
Wat zeggen de hokken nog? In het totaal
werden, voor alle boktorsoorten samen, 330 hokken genoteerd in
Limburg. Opvallend is weer de sterke positie voor Voeren. Voor
de 50 waargenomen soorten zijn er maar liefst 75 noteringen! Dit
wil zeggen dat haast elke soort in de twee 10km-hokken werd vastgesteld.
Proportioneel scoort de Kempen op deze wijze het zwakste. Ondanks
het groot aantal 10km-hokken worden er slechts 163 noteringen
geteld.
Legenda:
total number of 10km gridnotations for Cerambycids & comparison
of the total of 10km-gridnotations before and after 1950
Globaal gezien neemt het aantal waarnemingen
af over de verschillende soorten heen. Met enkel 23 hokken
verschil is het verlies ten opzichte van de periode 'voor 1950'
minimaal. Toch is het een neerwaardse tendens. Het kaartmateriaal
van Muylaert laat niet toe om de waarnemingen in tijd verder te
faseren. Ook kunnen we niet nagaan van welke bron de waarneming
stamt. Waren er voor 1950 meer entomologen actief in Limburg?
Werden toen meer onderzoeken uitgevoerd dan na 1950?
Een 10-km hok zegt evenmin hoeveel locaties binnen dit 10km-hok
bemosterd werden. Ook het aantal exemplaren per genoteerd 10km-hok
kennen we niet. >> Een 10km-hok met slechts
één waarneming op één locatie heeft
een kwetsbaarder populatie dan een 10km-hok met meerdere waarnemingen
op verschillende locaties. >> Een waarneming
gebaseerd op één exemplaar kan een toevalstreffer
zijn. Een zwervende kever of een exemplaar dat met het vervoeren
van hout van zijn oorspronkelijke plaats werd versleept.
|
Wat zegt Muylaert over de soorten? Voor
Limburg heeft Muylaert in het totaal 72 soorten opgetekend. De
studie laat toe om de soortensamenstelling voor 1950 te vergelijken
met de soorten na 1950. Sinds 1950 zijn 20 soorten niet meer opgetekend
voor Limburg. Dit vertegenwoordigt 26% van het totaal aantal soorten
voor Limburg. Op basis van het kaartmateriaal kennen minstens
10 soorten een matige tot sterke achteruitgang. Dit brengt het
totaal aantal achteruitgaande en verdwenen soorten op 30, ofwel
39% van de Limburgse boktorfauna. Er zijn 36 soorten die een evenwicht
en zelfs een toename noteren. Tot deze groep behoren ook 14 soorten
waarvoor geen waarneming werd opgetekend voor 1950. Er zijn ook
6 soorten warvan de status niet gekend is daar het niet gecontroleerde
(en mogelijk twijfelachtige) soortmeldingen betreft.
Legenda:
E= sterke tot matige toename / increase, S= stabiele evolutie
/ stable, NG= niet gekend / not known,
A= matige tot sterke afname / decrease, V= verborgen of verdwenen
/ hidden or disappeared.
Verder onderzoek moet uitmaken welke van deze soorten
effectief achteruitgaand zijn, en welke soorten we als verdwenen
mogen beschouwen. Daarnaast zijn er steeds 'bezoekers'. Boktorsoorten
die in gunstige omstandigheden (warme of koude jaren) hun verspreidingsgrenzen
tot in onze streken verleggen. >> Het herontdekken,
een toename of afname van deze soorten heeft niet noodzakelijk
betrekking op een voor- of achteruitgang van de leefomgeving.
>> Soorten die in onze streken wel normaal
voorkomen, en die een voor- of achteruitgang noteren, zijn echter
wél indicatoren voor een achteruitgang in habitats.
|
The distribution of Longhornbeetles in Belgium,
Flanders and Limburg is based on one source. The 1984 publication
from Ann Muylaert 'Fauna van België. Boktorren (Cerambycidae).'
(KBIN), provides a survey on the presence and distribution of Cerambycids
untill 1984. From the 122 noted species, Muylaert considers 104
species as part of the Belgian fauna. From this, 72 species (or
69%) have been noted for Limburg. When considered in relation to
specific ecoregions (Voeren= enclave in the province Liège,
Leemstreek= Lime-soil region, Kempen= sandy soil region) we can
see few diffirences in species-richness. However, with just 2 observation
grids (10km-grid), Voeren can be considered with 50 species as having
the most species on the smallest area.
Limburg counts 330 grid notations
for all species. Most potential in species abundance can be noted
in Voeren. This tiny enclave in the province Liège (bordering
Dutch Limburg) has just 2 grids. For the 50 recorded species, these
grids test positive with 75 notations (sum of all species). Either
this area is well covered by entomologists or well represented in
species? The ecoregio Kempen (sandy soil, pine and relict oak-beech
forests) records most species-richness (56) but counts proportionally
to its surface the leasts notations (163 for 30 grids). If we look
at the number of notations in time, a minor majority of grids are
noted before 1950. This would indicate a slight decline in Cerambycid
presence in Limburg. The difference is however minor with 23 in
favour of pre-1950. Muylaerts carthography, however, does not allow
for further analysis regarding time-intervals, number of observators,
number of observations for each grid and the number of species for
each observation. The impact from the amount of studies and numbers
of entomologists on the distribution patterns cannot be calculated.
Based upon the data of Muylaert (1984), at least 39% of the Limburg Cerambycid
fauna is in decrease or can be considered hidden or lost. This outcome
results from a comparison between the species grids before and after 1950.
Some 20 species have not been observed in our province since 1950. A strong
decline in observation can be noted for 10 other species. At the same
time, among the 46% of stable and expanding species, at least 14 species
note an increase without any observation prior to 1950. The comparison
does not differ in European species distributions. Cerambycids that meet
their edge of distribution in or near the Limburg borders, are treated
likewise cerambycid species that are distribution-wise well established
in our fauna. Further analysis and field-research will have to clear these
questions.
|
>> keer terug naar de soortenlijst cerambycidae
>> keer terug naar de 'boktorren-pagina' |
|
|