De keverfamilie van de
Rhipiphoridae (waaierkevers) telt in Midden-Europa slechts één
genus dat wordt vertegenwoordigd door vijf soorten. Voor onze fauna
is enkel de 'wespenkever' of Metoecus paradoxus gekend.
Het is een kever met een apart uiterlijk. Op het
eerste zicht lijkt het eerder een soort vlieg of stevig uitgegroeide
mug. De antenne's zijn vedervormig. Het dier heeft lange dunne poten
en de dekschilden lopen puntig uit. De kever heeft een verborgen
levenswijze. M. paradoxus wordt door licht aangetrokken.
Vooral nachtvlinderwaarnemers kunnen de kever aantreffen bij hun
nachtlampen.
De kever heeft een bijzondere levenswijze. De larve
van M. paradoxus ontwikkelt zich hoofdzakelijk in de nesten
van de gewone wesp (Vespula vulgaris). Ook uit de nesten
van de Duitse wesp (Vespula germanica) is de kever gemeld.
De keverlarve voedt zich met de larve van de wesp en komt volledig
tot ontwikkeling in een raatkamer van zijn gastheer. In wespennesten
kan het dier soms in grote aantallen optreden. Buiten deze niche
wordt de kever zelden aangetroffen.
Hoe kan je de kever opsporen? Je kan gericht op zoek
gaan naar nesten van zijn gastheer (de gewone wesp). Maar deze nesten
uitpluizen op de aanwezigheid van de kever is geen aangename bezigheid.
Dit is echter wel de enige manier om met een grotere kans de kever
aan te treffen. Een veiliger, maar meer onzekere methode, is het
gebruik van nachtlampen.
verspreiding
Vespa vulgaris in Limburg (bron: 'Onze
sociale wespen', 2005)
Daar de gastheer vrij algemeen voorkomt, zou de kever
ook ruim verspreid moeten zijn. Maar in de Duitse rode lijst is
de kever opgenomen als "bedreigde" soort. Vermoedelijk
is dit voor een deel te wijten aan zijn bijzondere en verborgen
levenswijze. De kans om de soort buiten de wespennesten aan te treffen
is klein. Bovendien wordt het dier niet steeds als 'kever' herkend.
Keversoorten die in hun ontwikkeling van wespen of bijen afhankelijk
zijn, komen zelden in grote aantallen voor.
(Andere voorbeelden van kevers die zich in nesten
van bijen of wespen ontwikkelen: oliekevers; Meloë autumnalis Olivier, 1792, Meloë brevicollis Panzer, 1793, Meloë proscarabaeus Linnaeus, 1758, Meloë rugosus Marsham, 1802, Meloë variegatus Donovan, 1793, Meloë violaceus Marsham, 1802, Cerocoma schaefferi (Linnaeus, 1758), Lytta vesicatoria (Linnaeus, 1758) en Sitaris muralis (Foerster, 1771) en de mierkevers; Trichodes apiarius - de bijenwolf - en
Trichodes alvearius.) Enkele soorten Dermestidae (spektorren) komen ook hoofdzakelijk in nesten van wilde bijen voor. Zij leven van dode dieren, nestmateriaal of van de restjes na vervelling en verpopping. In tegenstelling tot de vorige soorten zijn zij niet parasitair.)
|